Een van mijn grote hobby's is het verzamelen van kinder- en jeugdboeken. Piggelmee, Bartje Kokliko, Piet Stuifzand, Arretje Nof en De Trappers zijn enkele boeken die bij mijn grootouders stonden. Als ik blader in deze boeken beleef ik weer de vakanties daar.Ik kan me geen huis voorstellen zonder boeken. Ook van de oude schoolboekjes kan ik intens genieten. Ik ruik weer de inkt, het papier en het klaslokaal. Die heerlijke schooltijd zal ik nooit vergeten!

Over mij

Mijn foto
Mijn jeugd bracht ik door aan de Oude Rijn. Na diverse omzwervingen kwam ik er toch weer terecht, waar oude herinneringen herleven. Ik geloof dat je nooit echt los komt van de plaats waar je geboren en getogen bent.

zaterdag 24 november 2007

Kinderboeken - Leonard Roggeveen



















"Nu is het genoeg, jongens!"riep de goede man luid, "ik voel mijn handen bijna niet meer, zoo hebben jullie me geknepen. Maar ik vind het prettig, dat jullie zoo in je schik bent. En nu..... oefenen! Voorwaarts, marsch!!" Joelend gingen ze weg! Jacob de Groot commandeerde: "Eén, twee, één, twee....." .Netjes in een rij marcheerden ze door het dorp naar hun oefenterrein. Dat lag achter de boerderij van Jacobs Vader, Piet Kellerman begon te zingen:

"De voetbalclub V.W. gaat nooit verloren,

Falderalderiere, falderalderiere,

De voetbalclub V.W. gaat nooit verloren,

Fal, fal, falderaldera!!"




















Hola! Opeens schrok de kleine Marioleine wakker. Ze keek verbaasd om zich heen. Waar was ze? Lag ze niet in haar eigen bed? Even dacht ze na. Toen begreep ze alles. "Ik ben in slaap gevallen," zei ze. "En ik ben wakker geschrokken. Maar waarvan?" Tegelijk zag ze het al. Er kwam iemand het bos in. Een eind van haar af. Of beter gezegd: tien iemanden. Een man, een vrouw en vier jongens en vier meisjes. De man liep voorop. Het was een dikkerd. Hij had zijn jasje uitgetrokken. Dat droeg hij over zijn rechterarm. Hij had een groengestreept overhemd aan en een rode das om. Op zijn hoofd droeg hij een slap groen hoedje. Hij rookte een dikke sigaar. Hij had een dik gezicht, met een lange stompe neus en twee grote oren. De vrouw had nèt zo'n gezicht. En de kinderen ook. De vrouw had een paarse jurk aan. Ze droeg een grote koffer. De kinderen liepen joelend door elkaar heen.























Wéér trapte Wim uit alle macht, maar..... de fiets bleef stokstijf staan. Hij kwam geen centimetertje vooruit. "Je zet geen kracht genoeg!"riepen Henk en Kobus. "Je trapt als een jongejuffrouw!" "Wat?" riep Wim met een vuurrood gezicht, terwijl de zweetdruppeltjes hem op 't voorhoofd parelden. "Ik trap me lam! Ik begrijp er niets van. Hij kàn toch vooruit! Daarstraks, toen we hem hier brachten, rééd hij immers?" "Jawel, maar toen zat jij er nog niet op," beweerde Piet. "Staan je trappers soms op het dooie punt?" vroeg Jan. "Och, wàt dooie punt.....! riep Wim boos. "Nou, dat kàn toch!" zei Jan. "Als dat zoo is, kun je trappen tot je zwart ziet." "Zeg eens," zei Pietje. "Je trapt toch niet achteruit?" "Hij zeit wat!" riep Wim nog boozer. "Spuit elf.....!" "Wacht eens even," zei Kobus. "We zullen je een zetje geven. Goed?" "Vooruit maar!" riep Wim. "En dan zal ik tegelijk trappen. Ik tel tot drie. Pas op, daar gaat-ie! Eén..... twee..... drie.....! Vooruit!" Kobus en Jaap duwden de ouwe kar vooruit. Wim trapte als een razende en..... Knars.....! Piep.....! Piep.....! Ja, hoor! Daar schoot de "fielesepee" vooruit!




















En wie lopen daar bijna tegen Daantje aan? De oude meneer Guldemond en zijn zoon, meneer Alexander. Meneer Guldemond is een rijk en deftig heer. En meneer Alexander, zijn zoon, is een dichter. O wee! Nu moet Daantje tòch zijn pet afnemen. Ja, ja, ja, nu moet Daantje tòch zijn pet afnemen! Dóét Daantje het? Nee! Daantje doet het niet! "Laat ik dan maar onbeleefd zijn," zegt Daantje tegen zichzelf. "Morgen zal ik alles wel aan de heren vertellen....." En Daantje is onbeleefd! Hij neemt zijn pet niet af. Hij tikt alléén maar eventjes tegen de klep. "Goedemorgen, heren," zegt hij dan. "Best weertje, heren!" En dat zegt hij met een rood gezicht, en met een bibberende stem. Dan loopt hij weer haastig verder. Met zijn handen in zijn zakken. Met stijve benen. Na een kort poosje blijft hij staan. Hij kijkt even achterom. Meneer Guldemond en meneer Alexander staan midden op de weg. Met grote ogen staan ze naar Daantje te kijken. Daar begrijpen ze niets van. Wat een onbeleefd kereltje, die Daantje! Nee, daar begrijpen ze helemaal niets van!



















Gelukkig, daar staat Swadde! De burgemeester krijgt een kleur. "Hoe heb ik dat daarnet kunnen vergeten!" zegt hij tegen zichzelf. "Swadde moet vandaag mijn tuin omspitten. Dat hebben we gisteren afgesproken. Hoe kon ik zo dom zijn, om dat te vergeten! Enfin," zegt de burgemeester. "Daar is hij dan! Nu kan hij er meteen op af gaan!" En dan zegt hij zo luid als hij kan: "Swadde! Kom eens hier!"Swadde kijkt op. Hij steekt de spa in de grond. Hij komt naar de burgemeester toe. En hij wijst naar zijn gepluimde hoed. "Tot uwes orders, burgemeester," zegt hij. "Ben je daar, Swadde?" vraagt de burgemeester. "Om u te dienen, burgemeester." "Trek onmiddellijk die klompen uit, Swadde." "Maar burgemeester, ik ben nog lang niet klaar met spitten!" "Dat doet er niet toe, Swadde! Dat spitten heeft geen haast. Die tuin kan nog wel wachten. Er is ander werk voor je, Swadde! En daarom beveel ik je, om dadelijk je schoenen aan te trekken. Heb je me verstaan, Swadde?" "Tot uwes orders, burgemeester," zegt Swadde. Hij gaat naar het achterhuis. Hij trekt zijn klompen uit. Hij trekt zijn schoenen aan. En hij knoopt zijn slobkousen om zijn kuiten.




















Zoëven is Daantje languit in de sneeuw gevallen. Dat was een klein ongelukje! Maar nu gaat er een groot ongeluk gebeuren. Net op de hoek van de Achterweg! Grote Daantje heeft honger. En kleine Daantje, nou, die heeft óók wel een beetje trek. Wat doet iemand, als hij honger heeft? En als hij op weg is naar huis? Dan loopt hij zo hard als hij kan. Om zo gauw mogelijk zijn bord vol te scheppen! Om maar zo gauw mogelijk met eten te kunnen beginnen! Maar Daantje loopt niet. Daantje rijdt. Daantje rijdt met zijn prikslee. En wat doet hij nu? Hij rijdt zo hard als hij kan. Prik, prik, gaan de stokken. Hoe langer hoe vlugger. Prik, prik! En de slee ..... die vliegt over de sneeuw. Maar dan gebeurt het ongeluk. Het grote ongeluk. Daantje moet de hoek van de Achterweg om. Hij moet een draai nemen. Dat is niet zo moeilijk, een draai nemen. Dat doe je, door één van je benen op de grond in de sneeuw te zetten.



















Daar komt een mannetje aangelopen! Net als een soldaat! Keurig in de maat! Een, twee! Links, rechts! Stap! Stap! Stap! En wie is dat mannetje? "Dat is Daantje!" roept boer Leeflang. "Ik mag een staart krijgen, als dat Daantje niet is! Maar wat heeft Daantje daar allemaal bij zich?" Daantje komt naderbij. Over zijn linkerschouder draagt hij een plank. Onder zijn rechterarm draagt hij een rol zwaar asfaltpapier. In zijn rechterhand heeft hij een pot groene verf met een kwast er in. En bij iedere stap, die hij doet, gaat 't luid van rinkelekink! Net of hij iets van ijzer in zijn broekzak heeft zitten! Een! Twee! Drie! Vier! Stap! Stap! Stap! Daar gaat Daantje! Zijn ogen schitteren. De punten van zijn snor krullen. Zijn baard wipt bij iedere stap, die hij doet, even op en neer!



















Even later komt Aaltje, de vrouw van den koster, thuis. Ze gaat niet door de voordeur naar binnen. Dat doen dorpsmensen nooit! Ze loopt, net als Daantje dat gedaan heeft, 't gangetje tussen de huizen door. En zo komt ze op 't bleekveld. Maar pas staat ze daar, of ze tilt haar armen hoog in de lucht! En ze wordt bleek van de schrik! Want wat ze dáár ziet! Daar ziet ze Daantje. Dat dikke oude mannetje van de Achterweg. Dat mannetje met die witte baard. En dat mannetje staat met een vrolijk gezicht in zijn handen te klappen en naar boven te kijken! En vóór Daantje, zó maar op de grond, daar liggen haar pasgewassen kleren en doeken op een rare manier door elkaar! Die kleren en die doeken vormen letters. KOM staat er te lezen! Met een uitroepteken erachter! Een uitroepteken van Daantjes pet en een lange zwarte kous. KOM!



















Daantje houdt op met duwen. Hij buigt de baleinen voorzichtig uit elkaar, zo ver als hij kan. En hij kijkt eens, wat of er met dat schuifje aan de hand is. Al dadelijk begrijpt hij alles! Want wat ziet hij daar! Roest, ziet hij! Ja zeker, roest! Gewone bruinrode roest. Er zit een dikke korst van dat lelijke goedje op 't schuifje. En ook op de steel van de paraplu. En die lelijke korst houdt alle beweging tegen. "t Schuifje wil niet op. 't Schuifje wil niet neer! "Wel heb ik nou toch van mijn leven....", moppert Daantje. "Wat een slecht soort paraplu is dat.....!" Maar meteen houdt hij zijn mond. Want daar bedenkt hij, dat de paraplu vast in geen maanden gebruikt is. Grietje gebruikt altijd de kleine. En Daantje-zelf.....wel, die trekt zich, als hij zijn werkpak aan heeft, niemendal van de regen aan! De paraplu heeft misschien wel een jaar lang ongebruikt in de vochtige schuur gestaan. 't Is eigenlijk niets geen wonder, dat de schuif is gaan roesten. 't Zou zelfs een wonder zijn, als hij niet was gaan roesten, dáár! Ja, eerlijk is eerlijk. O zo!


















Meneer Alexander en juffer Annemarie doen al nèt als alle andere mensen. En vandaag is het hun trouwdag! De burgemeester zit in het Raadhuis al op het bruidspaar te wachten. Zo aanstonds zullen ze de stoep opgaan en dan..... De stoep! O wee! Het klamme zweet breekt Daantje uit. Zijn hart begint te kloppen van rikketikketik, van rikketikketik! Wanhopig kijkt hij naar Sik, die nog altijd stokstijf recht voor de stoep staat! Nòg eens trekt hij aan het touw. Nòg eens probeert hij Sik weg te duwen! Vergeefs! Sik verzet geen poot. Hij blijft, waar hij is. Hij kijkt zelfs niet op of om. Meneer Alexander en juffer Annemarie komen dichterbij. Vlak achter ze lopen de bruiloftsgasten. "t Zijn de ouders van het bruidspaar, de notaris, de dokter en.....boer Jochems! Och ja, die heeft nou eenmaal tòch niets anders te doen!




















"Pas op," zegt Daantje. Hij gooit de bovenste banden van 't schort over zijn schouders. En de zijbanden trekt hij strak om zijn dikke buik. Dan probeert hij die zijbanden op zijn rug met een stevige knoop aan elkaar te binden. Dat valt nog niet eens mee, hoor! Dat is lang geen gemakkelijk werkje. Daantje hijgt ervan! Maar hij doet zijn best. En na vijf minuten heeft hij 't klaar gespeeld! De knoop zit! "Ziezo," zegt Daantje tevreden. "Nou ga ik eens kijken, hoe ik er uitzie!" En vol verwachting gaat hij voor de spiegel staan! Nee maar.....! Wat schrikt Daantje! Wat ziet hij er dwaas uit! 't Schort van Grietje is hem véél en véél te klein. 't Komt nog niet eens tot zijn knieën toe! 't Bedekt maar een heel klein stukje van zijn mooi Schots overhemd. En kijk eens aan: het bovenste stuk glijdt bij iedere beweging, die hij maakt..... flap! ..... naar omlaag.....! Nee, nee, nee! Dat lijkt naar niets, hoor! Dat lijkt nou helemaal naar niets! Daar moet verandering in komen!


















"Zie zo!" zegt Daantje. "Nu ga ik rijden!" Hij slaat zijn linkerbeen uit. Ja, 't gaat! Als een veertje glijdt de schaats over 't gladde ijs. Hij slaat zijn rechterbeen uit. O wee! O wee! Bom.....! Daar zit Daantje opeens met een verbluft gezicht midden op 't ijs. "Krak, krak," zegt 't ijs. "Wat nou?" zegt Daantje. En hij kijkt met een verlegen gezicht in 't rond. Als er nou tòch eens iemand in de buurt was geweest! Als nou tòch iemand hem eens had zien vallen? Nee, er is niemand in de buurt. Alleen de twee dikke eenden zijn er maar. Gelukkig, gelukkig! 't Is een pak van Daantjes hart! Behoedzaam krabbelt hij overeind. Wéér slaat hij zijn benen uit. Héél voorzichtig eerst, dàn een beetje flinker, dan nòg wat steviger! Ja, ja, Daantje rijdt! Daar gaat hij, hoor! Lange streken maakt hij. Streken van twee meter lengte! Kris, kras, kris, kras, gaan de schaatsen. " 't Gaat goed," zegt Daantje.
















Daantje springt van het hek op de grond. Voorwaarts mars! Tien tellen later staat hij naast de vogelverschrikker. Haastig haalt hij de jas en de hoed van 't houten kruis af en gaat ermee naar de weg terug. "t Is een oud stelletje! De hoed is een beetje gedeukt. En de jas is ook niet nieuw meer. De mouwen zijn gerafeld en er zitten nogal wat scheuren in. Ja, 't is een heel oud stelletje! Maar Daantje is in zijn schik. Vlug trekt hij de jas aan. Ai! Die is hem veel te nauw! Krak, krak, zegt de rug van de jas. "Een scheurtje," denkt Daantje. "Dat hindert niet." Hij zet de hoed op zijn bol. Die is hem óók al te klein! "Hindert óók niet," denkt Daantje. "Ik ben gered. En dat is de hoofdzaak. Nou ga ik naar huis. Wat zullen de mensen kijken, als ze me zien. En wat zal Grietje grote ogen opzetten." Daar gaat Daantje.

Geen opmerkingen: